Geschiedenis van Steenbergen
De geschreven geschiedenis van Steenbergen begint in het jaar 1272 met de 'Oude Keur' (officiële akte), uitgegeven door Arnoud van Leuven, grondeiegenaar en Heer van Breda. Steenbergen was toen nog een villa (in de betekenis van dorp) en behoorde tot het Land van Breda, dat zich tot 1286 over geheel West-Brabant uitstrekte. In deze keur wordt het grondgebied van Steenbergen beschreven; maar er staan ook bepalingen in over de bewoners, hun grond en hun vee, hun bedrijf en de straffen bij overtredingen. Het vroeg-Middeleeuwse Steenbergen is nog slechts platteland.
Maar het gaat economisch voor de wind. Onder de klei ligt zogenaamde moer. Die wordt uitgegraven, gedroogd en gebruikt als brandstof. De inwoners koken de as van die brandstof, wat door kristallisatie weer zout oplevert. Steenbergen ontwikkelt zich tot een zogenaamde moerstede. Gewonnen zout wordt onder andere verhandeld naar Antwerpen, Brugge en Gent. Dat zout was -zeker toen- een essentiële grondstof voor het bewaren van vlees, vis en groente. De zoutwinning in Steenbergen was zó belangrijk, dat de plaatsen Breda en Bergen op Zoom in 1310 de exacte zoutmaat voor Steenbergen bepaalden. Heel lang, zeker tot 1500 kon de plaats leven van zijn zoutopbrengsten.
Vanaf het begin van de 14e eeuw ontwikkelt het dorp zich van lieverlee tot stad. Er vestigden zich 'poorters', die beroepen uitoefenden als schipper, handelaar en bankier, en handelsactiviteiten opbouwden en uitbreidden. Dit had tot gevolg dat Steenbergen belangrijke voorrechten verwierf, zoals de aanleg van een bescheiden ommuring, het openen van een haven en het houden van een jaarmarkt.
Zoals gezegd maakte de stad een opmerkelijke bloeiperiode door. Zij was een handelsstad en een haven van betekenis geworden, mede ook door de deelname aan de veel bredere handel op Engeland, Vlaanderen en Denemarken. Op de (Hollandsche en Zeeuwse) Schelde verkreeg Steenbergen tolvrijheid en andere faciliteiten.
In het jaar 1286 viel het oude Land van Breda uiteen in twee delen: het Land van Breda en het Land van Bergen op Zoom. Een deel ervan, waaronder Steenbergen, bleef gemeenschappelijk bezit van de beide heerlijkheden. Na veel moeilijkheden en geschillen werd dit gezamenlijk bezit in het jaar 1458 verdeeld, waardoor Steenbergen aan Nassau toekwam. Sindsdien is de stad tot 1795 toe een Heerlijkheid van Johan van Nassau en Oranje gebleven.
De voorspoedige ontwikkeling van Steenbergen had ook zijn invloed op het parochieleven. Uit 1318 stammen gegevens over de verkoop en verpachting van een school. Deze gegevens behoren tot de een van de vroegste van Brabant. De school behoorde bij de kerk, toegewijd aan de H. Jacobus de Meerdere, wiens patroonfeest op 25 juli werd gevierd. In de middeleeuwen was deze dag dan ook het feest der kerkwijding, de jaarmarkt of de kermis. De oude gotische kerk, in 1516 nog aanmerkelijk vergroot, stond op de plaats van de huidige protestante kerk. De verering van de plaatselijke baardheilige Sinte Ontcommer droeg mede bij aan de bloei en rijkdom van Steenbergen, waar kinderen volgens een legende met gouden knikkers konden spelen.
Het grondgebied van Steenbergen was aanvankelijk vrij klein. Het besloeg niet méér dan de hogere landtong, die zich vanaf Wouw en Halsteren naar het noorden uitstrekte met als kern het Oudland. Ook deze streek heeft vele dijkdoorbraken en overstromingen moeten ontberen door slecht onderhoud, geldgebrek en oorlogstijd. Bekend is de St. Elisabethsvloed van 17 op 18 november 1421, waarbij honderden bunders vruchtbaar land wegspoelden. Daardoor hebben vele inpolderingen plaatsgehad en zijn er zeeweringen aangelegd.
Door die opeenvolgende inpolderingen is het grondgebied aanzienlijk uitgebreid, eerst in zuidelijke en westelijke, daarna in oostelijke en noordelijke richting. De grote polder Kruisland werd in 1487 ingedijkt, De Heen in 1610. In beide polders ontstonden dorpen. Kruisland en De Heen hebben zelfs enige jaren een eigen bestuur gehad. Het oprichten van een schepenbank voor Kruisland werd reeds in de bedijkingsakte van 1487 in het vooruitzicht gesteld; hij trad in 1491 voor het eerst op. Het bestuur bestond uit een schout en zes schepenen.
De eerste schout van het zelfstandige dorp met een eigen kerk, school, molen en raadskamer was Engelbrecht van Etten. Van Etten benoemde Jan van den Dycke tot zijn stadhouder (plaatsvervanger). De Kruislandse schepenbank werd in 1583 opgeheven; sinds dat jaar hadden in de schepenbank van Steenbergen twee schepenen voor Kruisland zitting. De R.K. parochie ontstond tegelijk met het dorp in 1487.
Op 3 november 1609 werd het eerste zelfstandige bestuur voor het dorp De Heen geformeerd. Met het bouwen van het eigenlijke dorp werd pas in 1614 begonnen. Prins Maurits voegde echter in het jaar 1619 het dorp De Heen bij Steenbergen; sinds dat jaar vertegenwoordigde een schepen uit De Heen het dorp in de Steenbergse schepenbank. Kerkelijk bleef De Heen tot 1847 onder Steenbergen behoren. In dat jaar werd de R.K. kapel, in 1837 gesticht, tot zelfstandige parochiekerk verheven.
Het kerkdorp Welberg, dat reeds in de 15e eeuw als plaats van bewoning bekend is en van 1679-1707 al een schuurkerk voor de katholieken van Steenbergen had, kreeg in 1927 een eigen parochiekerk van de hand van architect Oomen en daardoor een eigen dorpskarakter.
Door allerlei oorzaken eindigden in het begin der 15e eeuw Steenbergens gouden jaren. Van lieverlee zijn de handel en de scheepvaart achteruitgegaan. De 80-jarige oorlog (1568-1648) bracht de neergang in een stroomversnelling. Steenbergen en ommelanden dienden zware legerlasten op te brengen. De stad stond in economisch opzicht lange tijd stil. In deze oorlog is Steenbergen meermalen het toneel van strijd geweest. Door de bijzondere ligging van de stad in West-Brabant, vooral ten opzichte van Bergen op Zoom, en dank zij het feit dat de stad slecht versterkt was, ging zij vóór 1627 diverse malen in andere handen over.
Tegen het einde der 16e eeuw kreeg het protestantisme vaste voet in Steenbergen. Dat heeft geleid tot de stichting van een Nederlandse Hervormde gemeente in de stad waarmee die van Kruisland aanvankelijk gecombineerd was. Later werd Kruisland evenwel een afzonderlijke protestante gemeente.
In 1572 werd Steenbergen door de Watergeuzen geplunderd; in de periode 1581-1590 -de meest kritieke uit de vaderlandse geschiedenis- bezetten beurtelings de Spanjaarden en de Staatsen de stad. Bekend is vooral de slag bij Steenbergen, op 17 juni 1583, geleverd onder de wallen van de stad tussen de Spaanse veldheer Parma en Biron, een Franse maarschalk in Staatse dienst.
Prins Maurits voegde in 1590 ná Breda ook Steenbergen weer toe aan de Verenigde Nederlanden. Al lieten de Staten-Generaal tijdens het 12-jarige bestand (1609-1621) de vestingwerken herstellen en uitbreiden, de stad bleef een zwakke plek in het Nederlandse vestingstelsel vormen.
Na een hevige beschieting gelukte het de Spanjaarden in 1622 wederom de stad voor enige maanden te bezetten. Na de herovering van de stad door Prins Maurits werden van 1627-1629 grote werken aan de vesting van de stad uitgevoerd: de stad is sinds die tijd dan ook niet meer ingenomen. Veel voordelen heeft dit overigens niet gehad, omdat de legerlasten in de vorm van plaatselijke belastingen, te zwaar drukten op de toch al berooide plaatselijke bevolking. Bovendien had het platteland veel te lijden onder de veelvuldige belegeringen en inundaties (onderwaterzettingen), die ook na 1648, tijdens de vele oorlogen tegen Frankrijk, West-Brabant teisterden. De laatste inundatie vond plaats in 1809, bij de invasie van Engelse troepen in Zeeland.
Tevoren (1747) stonden de Fransen voor de stad en nog eens in 1795. Zij plantten de vrijheidsboom en verjoegen het plaatselijk bestuur. Bestuurlijk kwam Steenbergen in rustiger vaarwater. In 1827 is de vesting opgeheven en enige decennia later waren de meeste herinneringen aan de vesting- en garnizoensstad verdwenen.
De Franse tijd bracht vrijheid van godsdienst, maar het duurde zeker nog vijftig jaar vooraleer de katholieken hun achterstand hadden ingehaald. De landbouw werd hoofdmiddel van bestaan. In de 19de eeuw kwam de meekrapcultuur tot grote bloei. In de gemeente waren zeven stoven, waar rode kleurstof voor de lakenindustrie werd vervaardigd.
Toen deze markt in enkele jaren tijds instortte, legden landbouwers zich toe op de teelt van suikerbieten. Zodoende deed ook in Steenbergen de moderne tijd haar intrede met de vestiging van de suikerfabriek door de firma Van Loon, De Ram en Co. in 1871 op de noordwestelijke vestingwallen. Ruim 50 jaar later volgde een tweede agrarische industrie, nl. de Coöperatieve Vlasfabriek 'Dinteloord' die haar fabriek bouwde nabij de Steenbergse Vliet, de gemeentegrens met Dinteloord. Beide fabrieken zijn inmiddels gesloten.
Door de gestage toename van het inwoneraantal een eeuw geleden breidde de stad zich van lieverlee uit. De vergroting van de stadskern vond aanvankelijk plaats langs de toegangswegen tot de stad in de vorm van lintbebouwing. In 1941 volgde echter de vaststelling van een eerste grote uitbreidingsplan, dat zich hoofdzakelijk beperkte tot het gebied binnen de oude vestinggrachten. De uitvoering van dit plan, gestagneerd door de oorlog, kwam tot stand van 1948-1956. De volgende uitbreidingsplannen voorzagen in woningbouw ten noorden van de Molenweg, Steenbergen-Zuid en recentelijker in Steenbergen Noord-Oost. Ook voor de dorpen werden na de oorlog passende uitbreidingsplannen ontworpen en gerealiseerd.
Thans vindt een groot deel van de bevolking zijn werk buiten de landbouw. Dat wijst er op, dat het tijdperk, waarin de landbouw hier het voornaamste bestaansmiddel was, ten einde loopt.
De eerste belangrijke niet-agrarische industrie op Steenbergse bodem was de Hollandsche Kunstzijde Industrie, die zich in 1947 vestigde aan de Molenweg, gevolgd door Eling Visser en de Brabantse Afwerk Centrale, later Bac Color. Kleinschalige industrie en van oudsher in de kom opgerichte bedrijven hebben plaats gevonden op de industrieterreinen in Noord-West.
HET GEMEENTEWAPEN
In een van die verhalen spelen die meerminnen een rol. De bekroning van het schild wordt gevormd door een baronnenkroon. Deze toevoeging dateert uit de 18e eeuw en geeft de rang van Steenbergen in het oude staatkundige bestel aan. Stad en Land van Steenbergen vormden namelijk eertijds de Baronie van Steenbergen. De titel 'Vrouwe van Steenbergen' wordt nog door H.M. de Koningin gevoerd. De golvende zee herinnert aan het feit, dat het grootste gedeelte van het Steenbergse land in de loop van de eeuwen 'aan de zee is ontrukt'.
De Hoge Raad van Adel heeft op 16 juli 1817 Steenbergen in het bezit van dit wapen bevestigd. Het gemeentewapen is na de gemeentelijke herindeling in 1997 gehandhaafd. De omschrijving van het wapen is eveneens vernieuwd en luidt: "in goud een schuinkruis van keel in de schildvoet een drietoppige berg van sinopel. Het schild gedekt door een kroon van goud, omwonden met een parelsnoer van vier windingen en gehouden door twee zeemeerminnen van natuurlijke kleur, waarvan de rechtse [heraldisch gezien] in de rechterhand een kam van goud houdt; de linkse houdt in de linkerhand een spiegel van azuur, rustende op de linkerschouder. Het geheel rust op een golvende zee van natuurlijke kleur".
GEMEENTEVLAG
De na de gemeentelijke herindeling nieuw ontworpen gemeentevlag bevat kleuren uit de historische voormalige gemeentewapens van Steenbergen, Nieuw-Vossemeer en Dinteloord. Het schuinkruis kwam tevens voor in de wapens van Steenbergen en Dinteloord.
STADSWAPEN
Het stadswapen van Steenbergen komt voort uit het gemeentewapen. De schildhouders komen in het stadswapen niet voor; wel de baronnenkroon.
DE STADSVLAG
De vroegere gemeentevlag is nu stadsvlag geworden. De stadsfeesten van 1958 vormden de aanleiding tot het vaststellen van een eigen vlag. Bij het ontwerpen der vlag zijn de symbolen van het schild in kleuren uitgedrukt, namelijk een rood schuinkruis en gele en groene banen.